De eerste keer dat ik het adagium ‘it takes a village to raise a child’ hoorde, zal rond de zwangerschap van mijn eerste kind geweest zijn. Het klonk me destijds romantisch en vooral ook logisch in de oren. Wat is er immers mooier, dacht ik, dan je kind omringd zien door dierbare ooms, tantes en grootouders?
Met name die laatsten leken me een ideale aanvulling op het gezinsgebeuren. Ze houden immers net zo veel van je spruit als jijzelf, staan vast te popelen om op te passen en zijn ongetwijfeld, in al hun wijsheid, een onmisbare toevoeging aan de opvoeding. En even heel pragmatisch, hulp van oma en opa is gratis en de crèche is duur. Doe mij dus maar zo’n village, dacht ik.
It takes a village… of toch niet?
Tegenwoordig – acht jaar en een tweede kind verder – roept de stelling slechts irritatie bij me op. Want hoe graag ik er ook een zou willen, een village is in mijn leven ver te zoeken.