it-takes-a-village-to-raise-a-child-waarom-dat-toch-niet-zo-ideaal-is-als-het-klinkt-213064
©Paul Bellaart, Vogue Nederland, juni 2022

De eerste keer dat ik het adagium ‘it takes a village to raise a child’ hoorde, zal rond de zwangerschap van mijn eerste kind geweest zijn. Het klonk me destijds romantisch en vooral ook logisch in de oren. Wat is er immers mooier, dacht ik, dan je kind omringd zien door dierbare ooms, tantes en grootouders?

Met name die laatsten leken me een ideale aanvulling op het gezinsgebeuren. Ze houden immers net zo veel van je spruit als jijzelf, staan vast te popelen om op te passen en zijn ongetwijfeld, in al hun wijsheid, een onmisbare toevoeging aan de opvoeding. En even heel pragmatisch, hulp van oma en opa is gratis en de crèche is duur. Doe mij dus maar zo’n village, dacht ik. 

It takes a village… of toch niet?

Tegenwoordig – acht jaar en een tweede kind verder – roept de stelling slechts irritatie bij me op. Want hoe graag ik er ook een zou willen, een village is in mijn leven ver te zoeken.

Mijn man en ik zijn, zoals zovelen uit onze generatie, door de hoge huizenprijzen Amsterdam uitgejaagd – de stad waarin we ons thuis voelen, werken en de meeste van onze vrienden en familieleden wonen. Twee jaar lang hebben we elk beschikbaar huis met drie slaapkamers bekeken, twee jaar lang werden onze biedingen te laag bevonden en visten we achter het net.

Uiteindelijk vond ik mezelf in het holst van de nacht terug, acht maanden zwanger van de tweede en net wakker uit een koortsdroom waarin ik een kat was, die haar kittens ter wereld moest brengen in een donkere steeg, tussen de prullenbakken, op een platgeslagen kartonnen doos. In een vlaag van hormonen en wanhoop zei ik ‘ja’ tegen een huis in een dorp aan de Vecht. We verhuisden toen mijn zoon zes maanden oud was. We kenden er niemand. 

Survivalmodus

Dus daar wonen we nu – een dorpsschool, kerkplein, veel groen en klushuis rijker. Maar een netwerk armer. Mijn kinderloze broers en zussen zijn achtergebleven in de stad en zitten op hun schaarse vrije avonden toch echt liever in de kroeg dan dat ze komen babysitten. Mijn ouders hebben geen auto en wonen te ver om regelmatig per trein en bus te pendelen. En de ouders van mijn man wonen wel in de buurt, maar dealen met instabiele gezondheid en mantelzorg. Dus staan manlief en ik er alleen voor. 

Op papier hebben we het puik geregeld: we werken allebei vier dagen betaald buitenshuis en zijn doordeweeks één dag thuis bij de kinderen. Op de overgebleven drie dagen gaan ze na school naar de buitenschoolse opvang (bso). Als een kind ziek is of incidenteel een leraar uitvalt, bepalen we ad hoc wie die dag thuisblijft. Het gáát dus best.

Maar iedereen met kinderen weet dat het bestaan van een jong gezin ongelofelijk precair is – er hoeft maar íets te gebeuren of je zorgvuldig opgebouwde kaartenhuis dondert genadeloos in elkaar. De afgelopen weken bijvoorbeeld, kregen eerst mijn zoon, toen mijn man en als laatste ikzelf covid. Drie weken lang lagen we in bed met koorts, hoofdpijn en koude rillingen.

De inkomsten stokten, het huis plakte en kruimelde aan alle kanten, de koelkast was leeg en tot overmaat van ramp sneuvelde de afwasmachine. Je begrijpt, de sfeer daalde zo rond dag zeven tot ver onder het vriespunt en toen moesten we nog twee weken. 

Lees het volledige artikel in Vogue’s juninummer met Negin Mirsalehi op de cover, dat nu in de winkels ligt en hier online te bestellen is.