Toen ik op mijn 36e de diagnose ADHD kreeg, vielen er opeens een hoop puzzelstukjes op zijn plek. Ik voelde me van kinds af aan al ‘anders’, maar het lukte me nooit dat ‘anders’ zijn te definiëren. De diagnose gaf rust en opluchting. Maar het bracht ook veel verdriet naar boven, omdat ik al die jaren zo ontzettend streng voor mezelf was geweest. Op jonge leeftijd voelde het alsof ik met fikse tegenwind moest fietsen, terwijl anderen moeiteloos aan me voorbijreden. En hoe hard ik ook trapte, het lukte me nooit om ze bij te houden. Veel dingen waar ik dagelijks tegenaan liep, bleken een verklaring te hebben – eentje die buiten mijzelf lag, en waar ik niks aan kon doen. Met die verklaring – de diagnose ADHD – begon een proces van zelfacceptatie en een zoektocht naar hoe ik het best met mijn symptomen om kon gaan.
De diagnose ADHD
Die zoektocht heeft, drie jaar na mijn diagnose, flink wat inzichten opgeleverd in wat wel en niet voor me werkt. Zo weet ik inmiddels dat ik ‘s ochtends op mijn best ben en mijn concentratie na de lunch drastisch afneemt. In plaats van mezelf te dwingen de hele werkdag productief te zijn (zoals ik voorheen deed), plan ik nu de taken die de meeste focus vereisen in de ochtend in. Ook probeer ik elke dag minstens een half uur te bewegen om mijn hoofd leeg te maken. En heb ik, na een uitgebreide bloedtest waaruit bleek dat ik een aantal voedselovergevoeligheden heb, mijn dieet aangepast waardoor ik nu minder last heb van vermoeidheid.
Maar ik heb ook van alles geprobeerd wat uiteindelijk níet werkte. Microdosing met paddo’s bijvoorbeeld. Die maakten een bezoek aan de Kruidvat een bijna spirituele ervaring (al die mooie spulletjes!). En verder werd ik er vooral heel sloom en melig van – wat op zich leuk is op zijn tijd, maar niet per se bevorderlijk voor het managen van mijn ADHD-symptomen. En hoe graag ik ook iemand zou willen zijn die elke ochtend vroeg opstaat om te mediteren: de paar pogingen die ik heb gedaan, voelden als een ware marteling.