waarom-lukt-het-luxemerken-niet-om-uitbuiting-tegen-te-gaan-294589
©Getty Images

Journalist Susan Sjouwerman schrijft artikelen op het snijvlak van mode, duurzaamheid en economie. Met Vogue deelt ze regelmatig haar bevlogen opinies over hoe het beter kan in de mode-industrie. Daarnaast heeft ze haar eigen platform Modeconomie. Deze week verdiepte Susan Sjouwerman zich in uitbuiting in de mode-industrie. “Ambacht en kwaliteit zijn het tegengif voor fast fashion. Maar dan moeten hoogwaardige items wel op een eerlijke manier geproduceerd worden.”

Een beige poloshirt met diepe v-hals van losjes geweven zijde. Een flared jeans in wit denim van een speciale katoenzijdemix. Items uit de nieuwste collectie van Loro Piana, het Italiaanse modehuis dat de afgelopen jaren een boost kreeg dankzij de quiet luxury-trend. Wie het snel koud krijgt, draagt er voor een slordige 10.000 euro een wollen vest in wijnrood overheen.

Loro Piana-schandaal

Over de wol van dat vest is veel te doen. Het materiaal komt van wilde vicuña’s: kameelachtigen uit het zuidelijke deel van het Andesgebergte. De dieren lijken op lama’s en alpaca’s, maar waren anders dan hun soortgenoten bijna uitgestorven. Stropers schoten de vicuña’s in groten getale dood vanwege hun waardevolle vacht. In 1969 kwam er een verbod op handel in vicuñawol, later werd een internationaal verdrag ingesteld om de handel sterk te reguleren. Zo kregen inwoners van dorpen in Peru, waar de meeste vicuña’s leven, het exclusieve recht om de dieren te scheren. Die regeling moest de dorpen uit de armoede helpen. Zo ook het 2700 inwoners tellende plaatsje Lucanas, waar in 1994 voor het eerst weer een legale scheerbeurt plaatsvond. De enige afnemer van de wol? Loro Piana.

Elke week onze beste artikelen in je inbox? Schrijf je hier in voor de Vogue-nieuwsbrief.

Lang verhaal kort: het dorp werd er niet beter van. Uit een onderzoek van de Peruaanse overheid uit 2018 blijkt dat de inwoners vinden dat ze niet profiteren van de wolhandel. Het scheren is een eeuwenoude traditie, waar de inwoners niet individueel voor betaald krijgen. De opbrengst van de wol komt ten goede aan het hele dorp. En volgens persbureau Bloomberg, dat vorige maand een onthullend artikel over de wolhandel publiceerde, is de prijs die Lucanas voor de vicuñawol ontvangt de afgelopen tien jaar met 36 procent gedaald. De meeste inwoners moeten het nog altijd zonder stromend water of riool stellen. Terwijl Loro Piana de afgelopen jaren juist de verkoopprijzen voor kledingstukken van vicuñawol verhoogde.

Modeconglomeraat LVMH, dat sinds 2013 eigenaar is van Loro Piana, is nu op het matje geroepen door het Amerikaanse Congres. Voor eind april moet het bedrijf opheldering geven over de Peruaanse toeleveringsketen en de vermeende uitbuiting van boeren en dorpsbewoners. Aan Bloomberg liet Loro Piana weten dat het de laatste jaren “meer investeert in irrigatie, onderwijs en infrastructuur in Peru”.

Uitbuiting in de mode

Het modehuis is niet de eerste grote naam die met een uitbuitingsschandaal te maken krijgt. In 2018 onthulde New York Times dat sommige Italianen vanuit huis kleding maakten voor onder meer MaxMara en Fendi. Via onderaannemers kregen ze daar slechts zo’n 2 euro per uur voor. En nog geen twee weken geleden viel de Italiaanse politie nabij Milaan een werkplaats binnen waar illegale Chinese immigranten tassen en accessoires voor Giorgio Armani maakten. Ze werkten voor een Chinese onderaannemer die hen zwart betaalde en in de werkplaats had ondergebracht. Op foto’s van de politie is te zien dat de medewerkers in stapelbedden sliepen en kookten in een badkamertje. De onderaannemer kreeg volgens de politie 93 euro per tas, die het modehuis in de winkel voor 1800 euro verkoopt.

Dat uitbuiting in de mode-industrie op grote schaal voorkomt in de productieketens van fast fashion-merken is bekend. Het is inherent aan hun verdienmodel: zoveel mogelijk aanbieden voor zo laag mogelijke prijzen (en daarmee is het nog steeds fout). Dat uitbuiting ook voorkomt in de toeleveringsketens van luxemerken is voor veel mensen onbekend, en voor zover dat kan nóg schrijnender. Waarom lukt het een modehuis dat drijft op exclusiviteit – en bijna 10.000 euro vraagt voor een wijnrood vest – niet om textielarbeiders en boeren degelijk te betalen?

Europese anti-wegkijkwet

Je zou kunnen stellen dat luxemerken een voorbeeldfunctie hebben in de mode-industrie. Ambacht en kwaliteit zijn immers het tegengif voor fast fashion. Als overheden en belangenclubs willen dat de consument minder maar beter koopt, moet diezelfde consument wel terechtkunnen bij merken die kwalitatieve mode op een eerlijke manier produceren. Juist daarom is het akkoord dat EU-lidstaten onlangs bereikten over regels voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen zo belangrijk. De zogenoemde ‘anti-wegkijkwet’ verplicht grote Europese bedrijven om problemen in hun productieketen aan te pakken. Als zij niets doen tegen uitbuiting, kunnen sancties worden opgelegd.

Daarnaast is, zoals voor de meeste maatschappelijke veranderingen, een voorhoede nodig met een inspirerende én werkbare aanpak. Neem Brunello Cucinelli (juist ja, dat andere quiet luxury-merk). Met de winsten uit zijn gelijknamige kasjmierimperium knapte hij eerst zijn thuisbasis op, het dorp Solomeo in het Italiaanse Umbrië, en daarna de directe omgeving. Hij bouwde een theater, bibliotheek, opleidingscentrum en diverse parken. Honderden inwoners werken voor zijn modehuis, waardoor de plattelandsregio weer economisch aantrekkelijk werd. Nog zo’n opsteker: Frankrijk heeft met Chloé het eerste luxemerk ter wereld in huis dat het B. Corp-keurmerk voor duurzamer en verantwoord ondernemen kreeg. Het richt zich onder meer op het dichten van de loonkloof en investeert in opleidingstrajecten voor meisjes en vrouwen binnen en buiten de eigen productieketen.

Misschien moeten Chloé-directeur Laurent Malecaze en meneer Cucinelli eens met een paar collega’s uit het modevak om tafel, om uit te leggen hoe het anders kan – en vooral: anders moet.